Eedstaving

Eedt der Jooden.
Adonaij, Ewighe, Almachtige Godt /een Heer over alle Melachim, een eenich/Godt mijner Vaderen, die ons den heiligen/Tora gegeven heefste, ick roepe dij en dijnen/Heijligen Naem Adonaij en dijnen Almachticheit /aen, dat du mij helpeste Besteeden desen mijnen/Eedt, de ick tegenwoordich doen sal. Ende/soo wanneer ick onrecht of bedriechlijck/sweeren mochte, soo zij ick berooft van alle/ge¬nade des Ewighen Godts en mij werde opgelegt/alle straffe en vloeck de Godt den vervloeckten /Jooden opgelecht heeft, en mijn ziel ende/ lichaem hebben niet meer eenich deel aen de/toesegginge, die ons Godt gedaen heeft: ende/ick sall oock gien part hebben aen Messias,/noch aen het beloofde eertrijck des heijligen/en salighen landt./ Ick bespreeck oock en betuige dat bij den/Ewighen Godt Adonaij, dat ick niet/begeeren, bidden off afleggen eenighe/verclaringhe, uitlegginge, vergevinghe/van giene Jooden noch andere Menschen,/soo ick met desen mijnen eedt, soo ick/tegenwoordich doe eenigen menschen be/driegen Amen.

Bron: GrA AHJK (Tg. 136) inv. no. 766, folio 35.

Andere Jooden Eedt
geschiedende met gedekten hoofde,/en sonder opsteekingh van
vingeren/nogh handt geevingh/
Adonaij Eeuwige Almagtige God en Heere over alle Melachim,/een eenigh Eeuwigh Godt mijner Vaderen, die du ons den heij/ligen Tora gegeven heefste, ik roepe dij en dijnen heijligen/naam Adonaij en dijnen Almagtigheid aan, dat du mij/helpste besteden deesen mijnen Eedt, die ik tegenswoordigh/doen zal: ende soo wanneer ik onregt ofte bedriegelijk/sweren mugte, zo zij ik berooft van alle genade des/Eeuwigen Gods, en mij werde opgelegt alle straf¬fe en vloeck,/die God den vervloekten Jooden opgelegt heeft, en mijn/ziel en lichaam hebben niet meer eenigh deel aan de/toesegginge die ons God gedaan heeft, ende ik sal ook/geen part hebben an Messias, nogh an het beloofde/eerdtrijk des Heiligen en Zaligen Lants: Ik bespreeke/ook en betuige dat bij den Eeuwigen Godt Adonaij, dat/ik niet begeeren, bidden of afleggen sal enige verklaringe,/uitlegginge, vergeevinge van geene Jooden nogh andere/menschen (in margine: nogh eenige uitvlugt maken, soo in den Talmud is vermelt/om den Jooden of Christen te mogen sweeren), soo ik met deesen mijnen Eedt, als ik tegens/woordigh doe, enigen menschen bedriegen sal. Amen.

Bron: GrA AHJK (Tg. 136) inv.no. 767.

Jooden Eed.
Geschiet met gedeckten hoofde en sonder opsteeking van vingers nog handgeving.
Adonaij Euwige Almagtige God een Heere over alle Melachim een eenig eeuwig God mijner vaderen, die du ons den Heili¬gen Tora gegeven heefste, ik roepe dij en dijnen Heijligen naam Adonaij en dijnen Almagtigheid aan, dat du mij helpste besteeeen desen mijnen Eedt, die ik tegenswoordig doen sal, ende soo wanneer ik onrecht ofte bedriegelijk sweeren muchte, soo zij ik berooft van alle genade des Euwigen Gods, en mij werde opgelegt alle straffe en vloek die Godt den vervloekten Jooden opgelegt heeft, en mijn ziel en lichaam hebben niet meer eenig deel ande toesegginge die ons God gedaan heeft ende ik zal ook geen part hebben aan Messias nogh aan het beloofde eerdtrijk des Heiligen en saligen Lands: Ick bespreek ook en betuige dat bij den Euwigen Godt Adonaij, dat ik niet begeeren, bidden off afleggen eenige verklaringe, uitlegginge, vergevinge van geene Joden nogh andere Menschen soo ik met deesen mijnen Eedt soo ik tegenswoordigh doe eenigen Menschen be¬driegen. Amen.

Bron: GrA Stadsbestuur van Groningen (2) inv. nr.1763 ‘Eedboek”, 18 Eeuw.